Wet kwaliteitsborging: de bureaucratische dinosaurus van 2016
Bureau Kent blikt terug op 2015 en vooruit naar 2016. Volgend jaar zal een besluit genomen worden over het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen. Het doel van de wet is om de positie van de eindgebruiker te verbeteren. Volgens het instituut voor Bouwkwaliteit kan dat het best door de toezichthoudende rol van gemeenten af te schaffen en in plaats daarvan ‘kwaliteitsborgers’ in te schakelen. Bouwbedrijven mogen zelf ‘kwaliteitsborger’ worden en dus hun eigen werk controleren, maar uiteraard mogen ze ook een externe ‘kwaliteitsborger’ inschakelen.
Even terug naar het doel van de wet: ‘de positie van de eindgebruiker verbeteren’. Wat vinden de eindgebruikers zelf eigenlijk van die wet? De Vereniging Eigen Huis staat bepaald niet te juichen, integendeel: de belangenbehartiger vindt dat het opschortingsrecht veel te ver teruggeschroefd wordt waardoor de koper slechts drie maanden de tijd heeft om achter mogelijke gebreken te komen.
Bij het handjevol pilotprojecten dat uitgevoerd is bleek dat de bouwers wel voordelen in de wetswijziging zien: ze hoeven niet meer vooraf constructie en EPC-berekeningen in te dienen. Wat het voordeel is van een EPC- of constructieberekening later in het proces blijft onduidelijk; het zou toch vervelend zijn om achteraf te ontdekken dat de constructie niet stevig genoeg is? Bij de pilot in Almere bleken er helaas forse fouten in de achtrafberekeningen te zitten.
De Vereniging Bouw en Woningtoezicht Nederland ziet niets in het wetsvoorstel, zo blijkt uit de woorden die Cobouw op 17 december uit de mond van directeur Wilco Ankersmit optekende. Ankersmit stelt dat het draagvlak bij consumentenorganisaties, overheden en kleine en middelgrote bouwers ontbreekt. Ook denkt Ankersmit dat het nieuwe stelsel de minister met extra kosten zal opzadelen: ‘Daar zijn misschien wel dertig of veertig extra mensen voor nodig op het ministerie. Dat kan niet de bedoeling zijn van een privaat stelsel’.
En dat is wel een puntje. Laten we hier beginnen: op de hele site van het instituut voor Bouwkwaliteit is nergens te vinden wat dit wetsvoorstel concreet aan voordelen voor de eindgebruiker gaat bieden. Dat was toch het doel? Integendeel: wie de teksten op de site tot zich door laat dringen, huivert van de bureaucratische dinosaurus die opdoemt. Hier wordt een bureaucratische moloch in elkaar geschroefd waarbij verantwoordelijkheid verstopt gaat achter kwaliteitsborgingsrapportages, certificerende instellingen, het ‘zelfstandig bestuursorgaan bouwkwaliteit’ en ‘instrumenten voor private kwaliteitsborging’.
De koper van een nieuwbouwwoning die straks een gebrek ontdekt, zal willen dat het gebrek snel hersteld wordt. Als hij geluk heeft gebeurt dat, maar als hij pech heeft dan gooit de bouwer een dikke ordner op de stoep, vol met stempels en certificaten die aantonen dat de bouwer – op papier – niets te verwijten valt. Certificerings- en kwaliteitsborgingstechnisch is er dan vast niets op aan te merken, maar wat heeft de consument daar aan?
Bureau Kent vindt het belangrijk dat degene die een bouwwerk betaalt ook goede garanties krijgt voor de kwaliteit ervan. Die garanties schuil laten gaan achter een ondoorgrondelijk bouwsel van ‘instumenten’, ‘certificeringen’ en ‘kwaliteitsborgers’ maakt het eindgebruikers alleen maar moeilijker en vooral bureaucratischer om te krijgen wat ze willen en waar ze recht op hebben. Natuurlijk willen we dat bouwers goed bouwen. En als bouwers denken dat ze beter gaan bouwen wanneer ze een systeem van kwaliteitsborging oprichten, moeten ze dat vooral doen. Maar het moet geen Chinese muur worden die vooral dient om ze tegen boze consumenten en ‘lastige’ gemeenteambtenaren te beschermen.