Ontoereikend energielabel door inspectiefouten en bewonersgedrag
‘De relevantie van de theoretische gas- en elektriciteitsverbruiken op het energielabel staat ter discussie wanneer de werkelijke consumptie meer dan 50% afwijkt van de berekende consumptie.’ Dat concludeert Daša Majcen in haar proefschrift ‘Predicting energy consumption and savings in dwelling stock: A performance gap analysis in The Netherlands’.
Majcen constateert significante discrepanties tussen de werkelijke en de theoretische gasverbruiken op het niveau van de Nederlandse woningvoorraad. Dit heeft schadelijke gevolgen voor berekeningen van terugverdientijden, verwachtingen van potentiële besparingen en het vertrouwen van consumenten in de toegevoegde waarde van het energielabel.
Majcen noemt twee hoofdoorzaken voor de verschillen: bewonersgedrag en inspectiefouten. 1 Bewonersgedrag. De theorie gaat er van uit dat slecht geïsoleerde woningen even warm gestookt worden als goed geïsoleerde woningen. Majcen: ‘’In combinatie met een warmtepomp wordt gewoonlijk vloerverwarming toegepast, waarbij het gehele vloeroppervlak wordt verwarmd. Terwijl in oudere gebouwen, met gashaarden, de aard en aanwezigheid van dit soort installaties de bewoner beperkt in het verwarmen van alle kamers.’’ Simpel gezegd: goed geïsoleerde woningen met vloerverwarming worden gemiddeld op een hogere temperatuur gehouden dan slecht geïsoleerde woningen met lokale verwarmingsbronnen.
2 Inspectiefouten. Majcen merkt op dat er inspectiefouten aanwezig lijken te zijn in de databases. Kleine afwijkingen in de U-waarde kunnen een groot deel van het verschil (tussen de werkelijke en de theoretische verbruiken) verklaren. Zelfs de beste rekenmethode kan de onnauwkeurigheid als gevolg van slechte inspecties niet terugdringen. ‘Er moet meer aandacht komen voor de kwaliteit van de inspectiefase’, aldus de promovenda.